Het echte probleem met fake nieuws
Hoe fake is fake nieuws?
Fake nieuws, het ligt goed in de markt. Figuurlijk – we praten er veel over, terecht – maar ook letterlijk. Niet enkel de befaamde jongeren in Macedonië verdienen er goed geld mee. Ook ‘alternatieve’ nieuwssites, platformen als Facebook en Google, politieke partijen die online marketing goed onder de knie hebben en zelfs kritische media die er toch naar linken halen er voordeel uit. Fake nieuws heeft ervoor gezorgd dat het probleem van online misinformatie internationaal op de politieke agenda is komen te staan. In het bijzonder de overwinning van Donald Trump en de vermeende rol die fake nieuws erin gespeeld zou hebben, heeft vele ogen geopend. Maar we moeten beseffen dat fake nieuws niet bestaat. Of beter, we moeten het beest best bij naam noemen. Fake nieuws is een containerbegrip geworden dat de problematiek eerder vertroebelt dan verheldert.
Ja, er circuleert nepnieuws online, gefabriceerd door amateurs die ermee de aandacht van lezers trekken en zo een aardige cent bijverdienen. Dat is echter maar één aspect van een bredere problematiek. Wanneer politieke actoren sterk gekleurde informatie verspreiden, mag je dat gerust propaganda noemen. Organisaties zoals Breitbart News of Infowars hebben hun ‘nieuwssite’ schaamteloos ingezet als propagandamachine tijdens Trump’s verkiezingscampagne. Misinformatie viraal laten gaan kunnen ze ondertussen als geen ander. Voor Trump zelf is fake nieuws nog iets anders, namelijk een scheldwoord tegen media. Hij gebruikt het als een wapen om nieuwsmedia in diskrediet te brengen. Sites zoals The Onion of De Raaskalderij worden ook vaak als fake bestempeld, terwijl dit satire is. En wanneer een journalist overhaast een verhaal brengt dat nadien niet blijkt te kloppen, dan is dat geen fake nieuws, maar gewoon slechte journalistiek. We vermijden dus best om deze fenomenen onder dezelfde noemer te plaatsen, en om hen op dezelfde manier te behandelen.
Hoe kunnen we de problematiek dan best benaderen?
In een recent onderzoeksrapport van First Draft News spreken Claire Wardle en Hossein Derakhshan van informatievervuiling als een koepelterm voor deze verschillende fenomenen. Ze bakenen drie grote categorieën van informatievervuiling af: misinformatie, desinformatie en kwalijke informatie.
- Mis-informatie is informatie die foutief is, maar niet gemaakt werd met de bedoeling om iemand te schaden.
- Foutieve connectie: wanneer titels, visuals of onderschriften niet overeenstemmen met de informatie
- Misleidende inhoud: wanneer informatie zo geframed wordt dat het een persoon of organisatie in een slecht daglicht plaatst
- Desinformatie is informatie die foutief is en doelbewust gemaakt wordt om personen, sociale groepen, organisaties of landen te schaden.
- Foutieve context: wanneer waarheidsgetrouwe informatie gedeeld wordt met foutieve contextuele informatie
- Bedrieglijke inhoud: wanneer waarachtige bronnen worden geïmiteerd
- Gemanipuleerde inhoud: wanneer waarachtige informatie of beelden gemanipuleerd worden met als doel te misleiden
- Gefabriceerde inhoud: doelbewust gemaakte, 100% foutieve content bedoeld om te misleiden of te schaden
- Kwalijke informatie is informatie die waarheidsgetrouw is, en in een conflict gebruikt wordt om een persoon, organisatie of land te schaden.
- Lekken, cyberpesten en haatspeech zijn vormen van informatie die op waarheidsgetrouwe informatie gebaseerd kunnen zijn, maar wel strategisch ingeschakeld worden om personen of organisatie te schaden.
De auteurs willen met deze categorisering een raamwerk bieden om het fake nieuws fenomeen in een breder kader te zien, met meer oog voor de vele nuances en dus ook voor de verschillende manieren om deze problematiek aan te pakken. De auteurs geven aan dat wanneer we trachten om voorbeelden van informatievervuiling te begrijpen, het nuttig is om drie elementen in rekening te nemen:
- Wie de informatie creëerde en verspreidde, en wat hun doel was
- Welke type boodschap gebruikt werd, in welk format en met welke eigenschappen
- Wie de ontvangers zijn van de boodschap, hoe zij deze interpreteerden en hoe ze erop reageerden.
Dit kan helpen om de impact van voorvallen van informatievervuiling beter te doorgronden, en op een adequate wijze tegen te gaan.
In een ander recent onderzoek van het Reuters Institute for the Study of Journalism stellen Rasmus K. Nielsen en Lucas Graves ook een categorisering voor, maar ditmaal gebaseerd op wat nieuwsgebruikers als fake nieuws ervaren.

Het vormt een interessante aanvulling op bovenstaande categorisering. Hun onderzoek toont bovendien aan dat mensen het verschil tussen vals en waarheidsgetrouw nieuws niet zozeer als een zwart/wit- opdeling zien, maar dat nieuws in meer of mindere mate nep kan zijn. Interessant is ook dat wanneer deelnemers aan het onderzoek gevraagd werd om voorbeelden te geven van nepnieuws, er meer voorbeelden van slechte journalistiek en propaganda kwamen, dan voorbeelden van gefabriceerd nieuws. Het toont dus dat vanuit het perspectief van de nieuwsgebruiker, vooral media en politici met de vinger gewezen worden wanneer het gaat om nepnieuws.
En hoe pakken we het echt aan…
Spreken over informatievervuiling toont aan hoe nepnieuws in een bredere problematiek kadert van de juistheid van informatie in een digitale mediawereld. Het verbaast dan ook niet dat we ook voor oplossingen in verschillende richtingen moeten denken.
Het is duidelijk dat velen de verantwoordelijkheid bij Facebook en Google leggen. Anderen zien een rol weggelegd voor journalisten en fact-checkers. De burgers zelf moeten dan weer aangeleerd krijgen hoe kritisch te staan tegenover online informatie. Samengevat is de vraag dus of we misinformatie bestrijden aan de productie, de distributie- of de receptiezijde.
Wardle en Derakhshan bieden in hun onderzoeksrapport concrete pistes die technologiebedrijven, mediaorganisaties, overheden, onderwijsministeries en het maatschappelijk middenveld kunnen bewandelen om informatievervuiling te bestrijden. Maar sowieso zullen al deze spelers hierbij met een aantal belangrijke evenwichten rekening moeten houden.
Productie
De productie van verzonnen nieuws en propaganda aanpakken zonder in de buurt te komen van censuur is op zijn minst een delicate evenwichtsoefening. Internet werd onthaald als een open publieke ruimte. Probeer fake nieuws uit deze ruimte te filteren en voor je het weet worden ook andere meningen geweerd. Er zijn uiteraard grenzen aan wat mensen mogen zeggen, en die zijn in Europa in grote mate wettelijk bepaald. Oproepen tot geweld of racisme is strafbaar. Een overheid de macht geven om te censureren is zelden een goed idee. Vergeet niet dat voor Trump The New York Times fake news is. De productie van kwaliteitsvolle journalistiek steunen, daarentegen, kan wel een manier zijn om betrouwbare informatie in het media-ecosysteem te injecteren.
Distributie
Eenzelfde voorzichtigheid dienen we ook bij de distributiezijde aan de dag te brengen. Dan hebben we het natuurlijk vooral over Facebook en Google. Facebook verwijdert al eens foto’s (onder andere de iconische napalm foto uit de Vietnamoorlog) of blokkeert links van bepaalde websites (waaronder een satirische Amerikaanse site). Lijkt misschien onschuldig, maar gaan we echt bedrijven laten beslissen over wat al dan niet door de beugel kan? Wanneer is een mening ‘fake’, een foto ‘schadelijk’ of humor ‘ongepast’? Facebook gooide het daarop over een ander boeg en lanceerde fact-check initiatieven. Dat is lovenswaardig – en uit een eerste onderzoek blijkt ook dat artikels die een ‘fake’ label krijgen nadien (een beetje) minder gedeeld worden. Het is echter geen wondermiddel, en niet enkel omdat er slechts een handvol van alle verhalen die dagelijks verschijnen door zo een fact-check proces kunnen gaan. Het zou kortzichtig zijn te denken dat we het probleem van ‘fout’ nieuws kunnen oplossen door er ‘juist’ nieuws tegenover te plaatsen. Mensen zijn emotionele wezens en, zoals onderzoek naar cognitieve dissonantie ons leert, niet altijd via rationele argumenten tot rede te brengen.
Receptie
Dan blijft de receptiezijde. Inderdaad, wanneer het reguleren van inhoud en distributie onmogelijk of onwenselijk is, dan lijkt mensen mediawijs maken de beste optie. Maar hoe gaan we te werk? Het wordt stillaan duidelijk dat we verder moeten gaan dan tips en trucs om te herkennen of nieuws nep is. Het gaat erom mensen, en in eerste instantie jongeren, te helpen om een goede ‘bullshitdetector’ te ontwikkelen. Ze moeten kunnen inschatten wanneer iets ruikt naar gefabriceerd nieuws, naar propaganda, naar satire, naar drogredenen… Maar hoe moeten we dat nu doen?
- Vooreerst door mensen een aantal instrumenten aan te reiken om de aard van bronnen en argumenten in te schatten. Historische kritiek heet dat binnen de geschiedenisleer aan de universiteit. Deze vaardigheid wordt echter zo belangrijk dat ze ook in het secundair onderwijs meer aandacht verdient – zonder te beweren dat ze er nog geen aandacht krijgt.
- Vervolgens kan het ook helpen om mensen wegwijs te maken in hoe media werken. Als je weet dat het Facebook-algoritme geneigd is je informatie voor te schotelen dat aanleunt bij je standpunten, dan kan je daarop inspelen, bijvoorbeeld door af en toe moeite te doen om zaken te lezen die niet in je interessesfeer zitten.
- Tenslotte valt er misschien een lans te breken voor educatie in nieuwswijsheid. Nieuwswijsheid is mediawijsheid, maar met bijzondere aandacht voor de manier waarop nieuws geproduceerd wordt en de gevolgen ervan. Als je weet vele nieuwssites afhankelijk zijn van klikcijfers, weet je dat je voor vermomde reclame moet opletten. Maar dan is het evengoed belangrijk om te weten dat nieuwssites die geld vragen voor hun artikels niet (of minder) gebonden zijn aan adverteerders, en dus op een andere manier te werk kunnen gaan.
Enkel wanneer we mensen helpen om deze vaardigheden te ontwikkelen, via het onderwijs, via initiatieven zoals Mediawijs, via het toegankelijk maken van goede journalistiek, etc. kunnen we de verantwoordelijkheid om misinformatie tegen te gaan bij de burgers zelf leggen.