Wat onthouden we uit Apestaartjaren 8 (2020)?

Nieuws

Wat onthouden we uit Apestaartjaren 8 (2020)?

Apestaartjaren is een onderzoek naar het mediabezit en gebruik bij kinderen tussen 6 en 12 jaar en jongeren tussen 12 en 18 jaar in Vlaanderen, dat Mediaraven, Mediawijs en imec-MICT-UGent tweejaarlijks voeren.

Meer schermen, meer intens, smartphone vanaf 9 jaar

  • Kinderen uit de lagere school gebruiken in de resultaten van Apestaartjaren 2020 over heel de lijn meer schermen dan in 2018. Letterlijk elk toestel dat in 2018 bevraagd werd, wordt in 2020 door duidelijk meer kinderen gebruikt.
  • De gemiddelde leeftijd om een eerste eigen smartphone te hebben verschuift van 11-12 jaar naar 9,4 jaar! Dat laatste heeft vooral praktische redenen: bereikbaarheid van en voor hun ouders en het nemen van leuke foto’s van hun activiteiten (om dan via WhatsApp of achteraf aan hun ouders te tonen). 
  • Bijna de helft van de kinderen die een tablet gebruiken, doet dat elke dag, in het weekend langer dan een uur per dag. 31% zegt die ook op schooldagen langer dan 1 uur te gebruiken. 25% gebruikt die in het weekend langer dan 3 uur per dag. Meer dan de helft van wie een smartphone gebruikt, doet dat elke dag. 37% langer dan een uur op schooldagen, 28% langer dan 3 uur per dag in het weekend.
  • 93% van de jongeren in het secundair onderwijs heeft een smartphone en die gebruiken ze ook intens. 45% vindt zelf dat ze naar hun gevoel te veel tijd besteden aan hun toestel.  Bijna 40% van de jongeren kan geen dag zonder smartphone.

Kinderen ondersteunen bij hun smartphonegebruik en sociale media is dus al van in de lagere school een belangrijke opdracht voor ouders en leerkrachten.

Jongeren moeten we tijdens hun secundair onderwijscarrière helpen om een balans te leren vinden in hoe vaak ze hun smartphone gebruiken.

Maar niet voor iedereen!

5% van de lagere schoolkinderen beschikt niet over een laptop, tablet of vaste computer. 3% beschikt noch over één van die drie toestellen, noch over een smartphone. Die laatste groep maakt ook nooit gebruik van systemen als Bingel thuis en ze maken ook geen huiswerk op dergelijke toestellen in tegenstelling tot wie wel één van die toestellen bezit. Kinderen die niet beschikken over die toestellen om huiswerk te maken, zijn gemiddeld jonger (procentueel vaker in eerste graad lager onderwijs) en geven gemiddeld vaker aan dat hun eigen gezin ‘geld heeft tekort om de dingen te kopen die ze nodig hebben’ (31%), dan wie er wel over beschikt (17 tot 24%).

6% van de jongeren gebruikt nooit een smartphone. Als we een onderscheid maken tussen jongeren met Nederlands als thuistaal en jongeren met een andere thuistaal, dan gebruikt van die laatste 10% nooit een smartphone.
13% van de ondervraagde jongeren gebruikt nooit een laptop, tablet of desktop, nochtans de aangewezen toestellen om thuis schoolwerk op te maken. 2% gebruikt wel soms een tablet, maar geen laptop of desktop. Voor die toestellen ligt het gebruik bij jongeren met een andere thuistaal gemiddeld 15% lager dan bij jongeren met Nederlands als thuistaal.

Er blijft nog veel werk aan digitale inclusie: het is niet omdat je een smartphone hebt, dat je opeens helemaal mee bent. Er is nog een duidelijk verschil in toegang tot toestellen om thuis je huiswerk te kunnenn doen bij bv. kinderen die het minder breed hebbenn thuis en jongeren met een andere taal als thuistaal.

Kijken, luisteren, (Snap)chatten en TikTokken ... en nieuws?

Bij kinderen zijn YouTube (84%), Netflix (67%), en TikTok (44%) de meest gebruikte  platformen. YouTube is ook bij jongeren het populairste platform. 89% van de jongeren gebruikt het wekelijks. Instagram volgt het kort op de hielen, wekelijks gebruikt door 82% van de jongeren. Ook Snapchat hoort tot die groep.

Jongeren zijn niet geïnteresseerd in nieuws, al helemaal niet over politici en instellingen. Als ze op een week met nieuws in aanraking komen, is dat meestal via sociale media (75,9%) op hun smartphone. Nieuws op televisie (54,5%), radio (52,9%) in messaging apps (49,2%)  en op nieuwswebsites (26,4%) zien, horen, lezen ze ook wel eens.

In tijden van fake news en influencers is kinderen en jongeren ook ondersteunen in omgaan met inhoud op sociale media en smartphones 

Kunnen ze bij jou terecht?

17% van de lagere-schoolkinderen maakt al eens ruzie online. 8% gebruikte al scheldwoorden en een kleine 5% zegt iemand geplaagd of gepest te hebben. 13% zegt zelf al gepest te zijn (al gaat het maar bij 2% van de hele groep om 'vaak', 'herhaaldelijk' is een belangrijk kenmerk van pesten). 17% van de jongeren kwam in het laatste jaar online narigheid tegen: ze werden lastig gevallen, slecht behandeld of er gebeurde iets dat hen van streek maakte. Dat is zo bij 21% van de meisjes, 13% van de jongens. Veel minder jongeren zijn getuigen van online pestgedrag (van 54 naar 25%). Dat kan willen zeggen dat er wat minder dergelijk gedrag is, maar lijkt vooral overeen te komen met de verschuiving naar persoonlijke berichten en berichten-apps. 

Over het algemeen gaan kinderen terecht met hun vragen bij hun ouders, broers of zussen of vriendjes. Jongeren trekken naar hun vrienden en klasgenoten en bij ernstigere problemen hun ouders.

  • Kinderen vragen weinig (technische) hulp aan hun leerkrachten (10%) en omgekeerd (4%). Bij online narigheid praat slechts 6% erover met een leerkracht.
  • Jongeren gaan vooral bij hun vrienden en klasgenoten (67%) als ze vragen hebben over het gebruik van digitale media en toestellen. Ouders komen op de tweede plaats met 44%, gevolgd door broers en zussen (42%). Leerkrachten zijn daarvoor even gegeerd, als grootouders (beide 5%).
  • Bij online narigheid zoekt 67% van de jongeren hulp bij goede vrienden en klasgenoten. 52% bij hun ouders of voogd. 31% bij broers of zussen. 20% zoekt hulp bij andere volwassenen, zoals leerkrachten en 14% durft er met niemand over praten.
  • Van wie online iets naars ziet gebeuren met iemand anders, praat 15% praat erover met ouders, 9% met broers of zussen, en slechts 7% met een leerkracht. 20% bespreekt het met niemand. Vooral wie al met ouders praat over hun mediagebruik, praat ook met hen over online narigheid.

Kinderen en jongeren komen nog te weinig terecht bij ouders, en nog veel minder bij leerkrachten met vragen over smartphones, sociale media ... Dat blijkt een vicieuze cirkel: praat je er weinig met hen over, dat komen ze er ook minder over praten bij problemen.

Druk en doorsturen bij sexting

  • 17% van de jongeren uit de derde graad secundair onderwijs neemt en stuurt al eens een pikant beeld van zichzelf door. Bij 8% was dat al eens naar iemand die ze enkel online kenden. Pikante foto’s zijn meestal niet helemaal naakt. 68% van de jongeren die al eens sexten, zegt dat ze er meestal voor zorgen onherkenbaar op de beelden te staan. Jongeren lijken wat bewuster hiermee om te gaan.
  • 20% van de jongeren die een pikant beeld doorstuurden geeft aan daarvoor ooit onder druk gezet te zijn. Dat is veel meer bij meisjes (31%) zo, dan bij jongens (9%). Dat wil niet zeggen dat ze daar telkens aan toegaven.
  • Een derde van de meisjes die een pikant beeld doorgestuurd hebben, had er achteraf spijt van. Bij jongens was dat maar 15%. Meisjes (21%) maakten zich er meer zorgen over dat het zou doorgestuurd worden, dan jongens (11%).
  • 38% van de jongeren geeft aan dat ze al eens een pikante foto getoond of doorgestuurd kregen, zonder dat de oorspronkelijke afzender ervan wist. In 65% van de gevallen kennen ze de persoon op het beeld. 1 op 8 van wie zo’n beeld doorgestuurd krijgt, stuurt het verder door. 70% doert er verder niets mee. 10% brengt het slachtoffer op de hoogte of confronteert wie dat doorstuurt.
  • 10% van de kinderen uit het vijfde en zesde leerjaar verstuurde al eens een sexy foto van zichzelf (althans, wat ze zelf sexy vinden ...) Van die groep deed 21% dat enkele keren en 10% vaker. 18% van de kinderen kreeg al eens zo’n foto doorgestuurd. 7% daarvan kregen die zonder dat de persoon erop op de hoogte was.

Er is een duidelijke nood om meer in te zetten op jongeren bewust maken om geen druk te zetten op iemand om pikante beelden te krijgen en om ze zeker niet verder door te sturen. We kunnen ook omstanders meer vragen om mensen hier actief op aan te spreken.

Weinig goede regels thuis

  • 18% van de kinderen heeft geen regels of afspraken thuis over hun mediagebruik. Van wie er wel heeft, gaat het maar bij 25% wat ze zelf online mogen zetten en 22% met wie ze mogen chatten of online bevriend mogen zijn.
  • Van de bijna 4000 bevraagde jongeren met een eigen smartphone geeft de ruime meerderheid aan dat er over het gebruik ervan thuis geen afspraken zijn. We zien dat nog iets meer bij jongeren die een andere thuistaal dan het Nederlands hebben. 
  • Heel vaak wordt er thuis niet gesproken over regels of afspraken. Als er wel regels bepaald worden, dan is dat vaker in overleg dan zuiver opgelegd door de ouders of voogd. Ouders maken met hun dochters meer afspraken dan met hun zonen.

Schermtijd en balans is zeker een issue waar ouders kinderen moeten leren mee omgaan, maar

  • dat mogen ze niet loslaten bij jongeren,
  • ze moeten ook aandacht hebben voor wat ze online doen en met wie,
  • en vooral blijven erover praten en het kanaal om eventueel narigheid te melden open houden
  • (en ook eens nadenken over hun voorbeeldfunctie.)

Neem een kijkje in de resultaten.

Medegefinancierd door de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen In de publicaties en producten van het B-BICO-project wordt slechts de mening van de auteur(s) weergegeven. De Europese Unie is niet aansprakelijk voor het gebruik dat eventueel wordt gemaakt van de informatie in deze publicatie.

Bijlagen