2020 Resultaten Apestaartjaren 8
Apestaartjaren is een onderzoek naar het mediabezit en gebruik bij kinderen tussen 6 en 12 jaar en jongeren tussen 12 en 18 jaar in Vlaanderen, dat Mediaraven, Mediawijs en imec-MICT-UGent tweejaarlijks voeren.
Kinderen 6-12 jaar
Veel meer schermen
Kinderen uit de lagere school gebruiken in de resultaten van Apestaartjaren 2020 over heel de lijn meer schermen dan in 2018. Letterlijk elk toestel dat in 2018 bevraagd werd, wordt in 2020 door duidelijk meer kinderen gebruikt.
- Nog meer kinderen gebruiken een tablet (van 67% naar 79%) en in 2020 gebruiken meer kinderen laptops (66%), dan er in 2018 mobiele en vaste computers samen gebruikten (57%).
- De spelconsole maakt een duidelijke sprong vooruit, en misschien ligt in het samenwerken met die en andere toestellen ook het geheim van het terugkerend gebruik van een televisietoestel (van 61% naar 88%).
- Vaste computers (31%) en GSM (12%) zijn toestellen van het verleden.
Veel van die toestellen zijn gedeeld in het gezin. Vaak bezitten ze wel een eigen tablet (58%) en smartphone (32%). De eerste eigen tablet krijgen ze gemiddeld op 8,77 jaar. Die past het meest bij wat ze meestal doen. Maar wat echt opvalt is dat de gemiddelde leeftijd om een eerst eigen smartphone te hebben verschuift van 11-12 jaar naar 9,4 jaar! Dat laatste heeft vooral praktische redenen: bereikbaarheid van en voor hun ouders en het nemen van leuke foto’s van hun activiteiten (om dan via WhatsApp of achteraf aan hun ouders te tonen).

Bijna de helft van de kinderen die een tablet gebruiken, doet dat elke dag, in het weekend langer dan een uur per dag. 31% zegt die ook op schooldagen langer dan 1 uur te gebruiken. 25% gebruikt die in het weekend langer dan 3 uur per dag.
Meer dan de helft van wie een smartphone gebruikt, doet dat elke dag. 37% langer dan een uur op schooldagen, 28% langer dan 3 uur per dag in het weekend. Laptops of vaste computers gebruiken ze meestal niet elke dag.
5% van de lagere schoolkinderen beschikt niet over een laptop, tablet of vaste computer. 3% beschikt noch over één van die drie toestellen, noch over een smartphone. Die laatste groep maakt ook nooit gebruik van systemen als Bingel thuis en ze maken ook geen huiswerk op dergelijke toestellen in tegenstelling tot wie wel één van die toestellen bezit. Kinderen die niet beschikken over die toestellen om huiswerk te maken, zijn gemiddeld jonger (procentueel vaker in eerste graad lager onderwijs) en geven gemiddeld vaker aan dat hun eigen gezin ‘geld heeft tekort om de dingen te kopen die ze nodig hebben’ (31%), dan wie er wel over beschikt (17 tot 24%).
93% van de kinderen heeft soms hulp nodig om hun toestellen te bedienen. Die krijgen ze vooral van
- ouders (of voogd) (57%),
- oudere broers of zussen (31%).
Ze krijgen ook vaak de vraag om zelf iemand te helpen, vooral van
- jongere broers of zussen (35%),
- ouders of voogd (29%),
- vrienden en klasgenoten (23%),
- grootouders (21%).
Kinderen vragen weinig (technische) hulp aan hun leerkrachten (10%) en omgekeerd (4%).
Kijken, spelen en luisteren
Lagere schoolkinderen gebruiken computers, tablets en smartphones vooral om naar filmpjes te kijken, spelletjes te spelen en naar muziek te luisteren.
Vanaf het vijfde leerjaar stijgt contact onderhouden met anderen tot bijna 70% van de kinderen.
Die toestellen spelen ook in hun schoolwerk al een grote rol: 65% van de kinderen uit het eerste en tweede leerjaar maken er huiswerk op, 72% en 61% van de tweede en derde graad gebruiken Bingel voor school. En meer dan 60% zoekt vanaf het derde leerjaar dingen op die ze willen weten.
In het algemeen zijn YouTube (84%), Netflix (67%), en TikTok (44%) de meest gebruikte platformen. Maar voor elke activiteit hebben kinderen hun favoriete platformen:
- YouTube (77%) en Netflix (67%) om te kijken,
- YouTube (82%) en Spotify (43%) om te luisteren,
- Whatsapp (32%) en Snapchat (20%) om berichten te sturen met de smartphone,
- TikTok (40%), Snapchat (27%) en Instagram (22%) om zelf op te posten,
- Karrewiet (62%), nieuws op televisie (51%) of op de radio (40%) voor actualiteit.
Zeker voor sociale media, zijn er belangrijke verschillen per graad, die zeker samenhangen met de smartphone.

Online narigheid
17% van de lagere-schoolkinderen maakt al eens ruzie online. 8% gebruikte al scheldwoorden en een kleine 5% zegt iemand geplaagd of gepest te hebben. 13% zegt zelf al gepest te zijn. 13% wil hierover geen informatie kwijt en dat baart toch ook zorgen.
Het is niet altijd duidelijk of kinderen het echt hebben over pesten of ook al over kortstondig ruzie maken, scheldwoorden sturen of plagen. Bij 44% van de gepesten gaat het namelijk over ‘1 keer’, bij 33% ‘af en toe’ en bij 15% (of 2% van de hele groep) gebeurt het vaak.
Wat gebeurt er dan?
- In 39% van de gevallen gaat het over berichten krijgen, die ze niet leuk vinden,
- bij 6% over een bericht dat ook zichtbaar is voor anderen,
- 33% kan niet juist zeggen wat ze niet leuk vinden.
28% van de kinderen praat hier met niemand over. Kinderen die er wel over praten, doen dat in 39% van de gevallen met hun ouders of voogd, 33% doet het met vriendjes of klasgenootje en slechts 6% praat erover met een leerkracht.
Sexting? Privacy?
10% van de kinderen uit het vijfde en zesde leerjaar verstuurde al eens een sexy foto van zichzelf. Van die groep deed 21% dat enkele keren en 10% vaker. Let op! Een sexy foto voor kinderen kan even goed een foto zijn waar ze een beetje ‘sexy’ op poseren of kijken. Hun antwoord hangt af van wat ze zelf ‘sexy’ vinden en dat past meestal wel in hun eigen nog startende seksuele ontwikkeling.
18% van de kinderen kreeg al eens zo’n foto doorgestuurd. 7% daarvan kregen die zonder dat de persoon erop op de hoogte was.
De meeste kinderen uit de tweede en derde graad lager onderwijs proberen wel voorzichtig te zijn online, zoals
- opletten met wachtwoorden en het niet doorzeggen (7,5% gaf het al eens door)
- opletten om niet per ongeluk geld uit te geven (5,5% deed dat al eens).
Wat ze wel eens doen is
- liegen over hun leeftijd (34%), bv. om socialemediaplatformen te kunnen gebruiken,
- al eens online praten met iemand die ze niet kennen (13%), vooral in games.
Die ouders, toch
75% krijgt af en toe te horen dat ze te veel met hun scherm bezig zijn. 18% heeft geen regels of afspraken thuis over hun mediagebruik. Bij 82% van de kinderen zijn er wel. Meestal gaat dat over
- hoeveel schermtijd ze krijgen (58%),
- wanneer ze media mogen gebruiken (45%),
- wat ze op de computer, tablet of smartphone mogen doen (34%),
- waar ze die media mogen gebruiken (30%),
- wat ze zelf online mogen zetten (25%),
- met wie ze mogen chatten of online bevriend mogen zijn (22%).
Die regels worden meestal door de ouders opgesteld, slechts bij 19% doen ouders en kinderen dat samen. Bij 50% van de kinderen controleren de ouders ook of de regels gevolgd worden. Kinderen geven ondertussen zelf aan dat 77% van de ouders die regels zelf niet naleeft en dat hun ouders (soms) te veel met hun smartphone bezig zijn.
Jongeren 12-18 jaar
Allemaal smartphone
93% van de jongeren in het secundair onderwijs heeft een smartphone en die gebruiken ze ook intens: in de week de helft 1-4 uur en 36% meer dan vier uur, in het weekend omgekeerd. Daarnaast gebruiken de meeste jongeren ook de televisie (76%) en een laptop (75%). Slechts de helft van de jongeren gebruikt een tablet, een pak minder dan bij de -12 dus. 49% gebruikt een spelconsole, ook wat minder dan in de lagere school. Televisie en spelconsoles worden in het weekend door de helft van de jongeren 1 of meerdere uren gebruikt.
- Voor 80% van de jongeren hun smartphone gebruiken een gewoonte is.
- Twee derde checkt hun smartphone soms zonder enige aanleiding.
- Bij meer dan de helft zeggen hun ouders dat ze er te veel mee bezig zijn.
- 45% vindt zelf dat ze naar hun gevoel te veel tijd besteden aan hun toestel.
- Bijna 40% van de jongeren kan geen dag zonder smartphone.
6% van de jongeren gebruikt nooit een smartphone. Als we een onderscheid maken tussen jongeren met Nederlands als thuistaal en jongeren met een andere thuistaal, dan gebruikt van die laatste 10% nooit een smartphone.
13% van de ondervraagde jongeren gebruikt nooit een laptop, tablet of desktop, nochtans de aangewezen toestellen om thuis schoolwerk op te maken. 2% gebruikt wel soms een tablet, maar geen laptop of desktop. Voor die toestellen ligt het gebruik bij jongeren met een andere thuistaal gemiddeld 15% lager dan bij jongeren met Nederlands als thuistaal.
Op welk platform?

YouTube is ook bij jongeren het populairste platform. 89% van de jongeren gebruikt het wekelijks. Instagram volgt het kort op de hielen, wekelijks gebruikt door 82% van de jongeren. Ook Snapchat hoort in die categorie. We zien echter een duidelijk verschil per leeftijd.

Afhankelijk van wat ze ermee doen, komen andere platformen op de voorgrond.
- YouTube (94%) en Netflix (69%) om te kijken,
- YouTube (80%) en Spotify (62%) om te luisteren,
- Snapchat (74%), Instagram (74%), Whatsapp (71%) en SMS (69%) om berichten te sturen met de smartphone,
- Sociale media (54%), berichten-apps (31%) radio (29%) en televisie (27%) voor nieuws en actualiteit.
Lees meer over hoe jongeren met nieuws, actualiteit en maatschappelijke discussies omgaan.
Online narigheid
17% van de jongeren kwam in het laatste jaar online narigheid tegen: ze werden lastig gevallen, slecht behandeld of er gebeurde iets dat hen van streek maakte. Dat is zo bij 21% van de meisjes, 13% van de jongens. 6% van de jongeren wil hier liever niets over zeggen.
We hebben het hier niet meteen over cyberpesten. Cyberpesten is namelijk herhaaldelijk en met de intentie om te kwetsen. Bij meer dan de helft van die jongeren kwam dit slechts 1 of 2 keer op een jaar voor. Bij een kwart kwam het veel vaker voor (9% maandelijks of wekelijks, 13% dagelijks, 5% meerdere keren per dag). Op de hele groep jongeren (ook wie zoiets niet tegenkwam), rapporteert dus een kleine 5% regelmatig online narigheid te ondergaan.
Dat gaat meestal over
- nare of kwetsende berichten ontvangen (50% (= 8,5% totale populatie)),
- uitgesloten worden uit online groepen of activiteiten (16% (= 2,7% totale populatie)),
- nare of kwetsenden berichten die doorgestuurd of zichtbaar gepost worden (15% (= 2,6% totale populatie),
- bedreigingen online (15% (= 2,6% totale populatie).
55% van de slachtoffers kent de persoon die zich misdraagt. Een vijfde weet wie het is, maar kent die niet zo goed. In een kwart van de gevallen is het anoniem.
67% van de jongeren zoekt hulp bij goede vrienden en klasgenoten. 52% bij hun ouders of voogd. 31% bij broers of zussen. 20% zoekt hulp bij andere volwassenen, zoals leerkrachten en 14% durft er met niemand over praten.
Veel minder jongeren zijn getuigen van online pestgedrag (van 54 naar 25%). Dat kan willen zeggen dat er wat minder dergelijk gedrag is, maar lijkt vooral overeen te komen met de verschuiving naar persoonlijke berichten en berichten-apps. Meer dan de helft van wie zoiets ziet, zegt er met het slachtoffer over te praten. 31% praat erover met andere omstanders. Een kwart confronteert de dader. 15% praat erover met ouders, 9% met broers of zussen, maar slechts 7% van de omstanders spreekt er een leerkracht of opvoeder over aan. 20% bespreekt het met niemand. Vooral wie al met ouders praat over hun mediagebruik, praat ook met hen over online narigheid.
Sexting
9% van de jongeren uit het secundair onderwijs neemt en stuurt al eens een pikant beeld van zichzelf door. In de eerste graad is dat nog heel beperkt (2%), in de derde veel ruimer (17%). In 68% van de gevallen was dat naar een lief of iemand waar ze verliefd op waren. Bij 8% was dat al eens naar iemand die ze enkel online kenden.
Pikante foto’s zijn meestal niet helemaal naakt. Bij meisjes gaat het in 69% van de gevallen over ‘in ondergoed of badkledij’, bij 19% met een naakt bovenlijf of bij 12% helemaal naakt. Bij jongens gaat het in 40% van de gevallen over een bloot bovenlijf, bij 40% over helemaal naakt. 68% van de jongeren die al eens sexten, zegt dat ze er meestal voor zorgen onherkenbaar op de beelden te staan. Jongeren lijken wat bewuster hiermee om te gaan.
Tegelijkertijd geeft 20% van de jongeren die een pikant beeld doorstuurden aan daarvoor ooit onder druk gezet te zijn. Dat is veel meer bij meisjes (31%) zo, dan bij jongens (9%). In 25% van die gevallen ging het om een lief of iemand waar ze verliefd op waren, in 25% over iemand uit de vriendengroep en in 32% over een onbekend of iemand die ze niet goed kenden. Dat wil niet zeggen dat ze daar telkens aan toegaven.
Een derde van de meisjes die een pikant beeld doorgestuurd hebben, had er achteraf spijt van. Bij jongens was dat maar 15%. Meisjes (21%) maakten zich er meer zorgen over dat het zou doorgestuurd worden, dan jongens (11%).
38% van de jongeren geeft aan dat ze al eens een pikante foto getoond of doorgestuurd kregen, zonder dat de oorspronkelijke afzender ervan wist. In 65% van de gevallen kennen ze de persoon op het beeld. 1 op 8 van wie zo’n beeld doorgestuurd krijgt, stuurt het verder door. 70% doert er verder niets mee. 10% brengt het slachtoffer op de hoogte of confronteert wie dat doorstuurt.
Online privacy
44% van de jongeren is bezorgd dat hun online informatie kan misbruikt worden. Bij 35% is dat al eens gebeurd.
Jongeren bewaken vooral hun privacy door
- voorzichtig te zijn met het accepteren van vriendschapsverzoeken (68%),
- privacyinstellingen in te stellen (58%),
- alleen vrienden hun posts op sociale media te laten zien (55%),
- zich uit ongeschikte foto’s untaggen (45%).
Minder dan een kwart van de jongeren vindt dat er toestemming nodig is wanneer anderen hen in een foto taggen. Meisjes zijn iets voorzichtiger met hun online privacy dan jongens.
Weinig opvoeding?
Van de bijna 4000 bevraagde jongeren met een eigen smartphone geeft de ruime meerderheid aan dat er over het gebruik ervan thuis geen afspraken zijn. We zien dat nog iets meer bij jongeren die een andere thuistaal dan het Nederlands hebben.
Bijvoorbeeld in de eerste graad zegt 50% van de bevraagden dat ze zelf mogen kiezen hoe lang ze hun telefoon gebruiken, in de tweede graad gaat het om 70% en in de derde graad 89%. Enkel rond online aankopen zijn er in 76% van de gevallen regels afgesproken.
Heel vaak wordt er thuis niet gesproken over regels of afspraken. Als er wel regels bepaald worden, dan is dat vaker in overleg dan zuiver opgelegd door de ouders of voogd. Ouders maken met hun dochters meer afspraken dan met hun zonen.
Jongeren gaan dan ook vooral terecht bij hun vrienden en klasgenoten (67%) als ze vragen hebben over het gebruik van digitale media en toestellen. Ouders komen op de tweede plaats met 44%, gevolgd door broers en zussen (42%). Wat hier het hardst opvalt, is dat leerkrachten even betrouwbaar worden geacht als grootouders (beide 5%).
![]() |
In de publicaties en producten van het B-BICO-project wordt slechts de mening van de auteur(s) weergegeven. De Europese Unie is niet aansprakelijk voor het gebruik dat eventueel wordt gemaakt van de informatie in deze publicatie. |
