Moeten we shockeren om te leren?
Een opiniestuk van het onderzoekscentrum kind & samenleving over de Koppenreportage over Grooming zette het team van Mediawijs.be aan het denken over hoe we omgaan met jongeren terwijl we werk maken van mediawijsheid. We vroegen dr. Ellen Vanderhoven en dr. Mariek Vanden Abeele van de onderzoeksgroep iMinds-MICT aan de Universiteit Gent, specialisten in jongeren, media en preventie, om hun mening.
Moeten we kinderen en jongeren shockeren om hen iets te leren?
Leerkrachten en opvoeders willen jongeren de laatste jaren bewust maken van de risico’s van sociale media. Daarbij maken ze vaak gebruik van shock-elementen. Ze confronteren jongeren in een besloten omgeving met de mogelijke negatieve gevolgen van hun online gedrag. Daarmee hopen ze “de ogen van jongeren te openen” en erger te voorkomen in de toekomst.
Een lerares zoekt bijvoorbeeld publiek beschikbare foto’s van haar leerlingen en toont een aantal persoonlijke en confronterende foto’s in de klas voor alle medeleerlingen. “Dit is zomaar publiek te vinden! Iedereen kan dit zien.”
Of een leraar maakt een vals profiel van een 12-jarig meisje aan op Facebook, en wordt ‘vrienden’ met zijn leerlingen. Later confronteert hij hen met de persoonlijke info die hij vond en met het feit dat ze hem zomaar als vriend toevoegden. “Je weet nooit met wie je praat!”
Heiligt het doel de middelen bij jongeren?
Deze shock-effecten worden ongetwijfeld goedbedoeld ingezet. Ze kunnen tot op zekere hoogte doeltreffend zijn om jongeren mediawijsheid bij te brengen. Maar vormen ze de beste keuze? Vaak houden ze in dat leraren en opvoeders zich bewust onethisch gedragen om jongeren een les te leren. Daar kunnen we juridische, ethisch-morele en pedagogische vraagtekens bij plaatsen.
Eerst en vooral: niet alle tactieken zijn juridisch aanvaardbaar. Een vals profiel aanmaken om jongeren doelbewust te misleiden is in strijd met ‘het contract’ dat je afsluit met Facebook, en principieel ook met het strafrecht (valsheid in informatica, aanmeten van iemand anders identiteit), toch wanneer geoordeeld zou worden dat je ‘een kwaadwillig opzet’ had. In elk geval is het juridisch een slecht voorbeeld om te geven aan je leerlingen. Wie jongeren mediawijs wil maken, moet met andere woorden zelf bedachtzaam handelen.
Niet alle werkvormen zijn juridisch per se uit den boze. Informatie en beelden die openbaar staan klassikaal tonen is niet verboden. Je mag publiek beschikbare foto’s voor educatieve doeleinden tonen (toch als enkel de persoon die het openbaar zette in beeld komt). Het confronteert jongeren met de impact van het publiek openbaar maken van hun informatie zodat ze in de toekomst hopelijk bewuster kiezen welke informatie ze al dan niet online plaatsen, met wie ze dat delen en welke informatie ze beter beschermen.
Toch bevindt de methodiek zich ethisch in een ‘grijze zone’. Sociale processen in de klas, op school en thuis gaan hun eigen weg. Een leerkracht kan daarom soms moeilijk inschatten wat de sociale of emotionele gevolgen kunnen zijn van bepaalde foto’s of informatie van een leerling tonen in de klas. Je moet een delicaat evenwicht vinden tussen de mate van confrontatie, de plaats van de leerlingen in de klas, de school en thuis, de emotionele processen die de betrokken leerlingen midden in hun puberteit doorlopen, hun individuele weerbaarheid …
De bal daarbij even misslaan met een publiekelijk vindbare foto waarop een leerling seksueel suggestief of in een gênante situatie afgebeeld wordt, kan de leerling ernstige reputatieschade toebrengen of pestgedrag verhogen of veroorzaken. Hoe goed een leerkracht de werkvorm ook voorbereidt, dit is geen ondenkbaar scenario, zelfs als je vooraf toestemming vraagt aan de ouders en de leerlingen zelf.
Naast de juridische en morele overwegingen, speelt ook de onderwijskundige en pedagogische meerwaarde van shock-effecten mee. Meerdere onderzoeken tonen aan dat angst opwekken niet de meest effectieve methode is bij preventie (Luna & Finkelhor).
Aan positieve relaties werken is meer effectief dan aan negatieve (Nation et al.). Wij pleiten daarom om een veilige omgeving te creëren, met nadruk op vertrouwensbanden. Zo krijgen jongeren het gevoel dat ze ergens terechtkunnen als er iets misloopt.
Tot slot is het belangrijk om de meerwaarde van het gebruik van opportuniteiten van sociale media in het leven van jongeren niet uit het oog te verliezen. Er leven op dit moment meer dan een half miljoen jongeren in Vlaanderen. Negen op de 10 van deze jongeren heeft een Facebook-account, en nog eens 65% hiervan is online bevriend met minstens één iemand die ze offline nog nooit hebben ontmoet. Een snelle rekensom leert ons dat er een kleine 300.000 Vlaamse jongeren in contact staan met vreemden op Facebook. Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat deze contacten vaak zeer verrijkend zijn voor de sociale ontwikkeling van jongeren, en dat negatieve ervaringen met groomers– hoe ernstig ook – weinig voorkomen. Shock-tactieken leiden er misschien toe dat jongeren de kans op een waardevolle ontmoeting mislopen door excessief wantrouwend op te treden.
Bovendien willen we jongeren niet afschrikken van sociale media. Sociale media hebben veel positieve functies. 9 op 10 van het half miljoen Vlaamse jongeren gebruikt Facebook om te communiceren, sociaal contact te versterken, nieuws te vernemen en samen te werken aan groepstaken. We willen hen vooral bewust laten omgaan met de mogelijke risico’s die je op sociale media kunt lopen.
Met shock-effecten is het best wel moeilijk om angst opwekken te vermijden. Iemand die in de klas te kijk wordt gezet, gaat misschien niet meteen bewust nadenken over wat hij of zij online deelt, maar zich juist volledig afschermen of zelfs sociale media verlaten. Daarom kiezen we liever niet voor die shock-effecten, maar voor alternatieve werkvormen.
Ouders dan maar shockeren?
Ouders informeren en betrekken bij preventie van mogelijke risico’s van sociale media heeft alvast een positief effect op de intenties van jongeren om bewuster om te gaan met sociale media (Vanderhoven et al). Is een shock-effect daar dan een goed idee?
Integendeel, shock-effecten werken minder goed wanneer je ouder wordt. Bovendien is het al te makkelijk om ouders in een angstkramp te laten schieten over het mediagebruik van hun kinderen. Het zou zonde zijn dat zij dan vooral de nadruk leggen op dingen verbieden en controleren. Jongeren vertellen belangrijke problemen vaak niet aan hun vrienden, ouders of gezagsfiguren zoals leraren juist uit angst om gestraft te worden of uit schaamte.
Belangrijk is daarom dat ook bij ouders de nadruk gelegd wordt op het bespreekbaar maken van het onderwerp bij hun kinderen. Dan is openheid van beide kanten heel belangrijk. Een aantal tips die je wel kunt meegeven zijn:
- start niet met allerlei zaken online te verbieden,
- houd rekening met wat de jongeren belangrijk vinden,
- wijs op de positieve aspecten van online contacten leggen,
- reik concrete afspraken aan voor de omgang met online onbekenden (geen persoonsgegevens vrijgeven, oog hebben voor bepaalde ‘cues’ die erop kunnen wijzen dat het om een vals profiel gaat …
- leg het verschil uit tussen vertrouwen en blind vertrouwen,
- help wanneer ze aangeven dat er misschien een probleem is, hoe klein dat probleem ook is.
En in de media
Ook de media maken wel eens gebruik van shock-effecten als aandachtstrekker om het publiek wakker te schudden. Niet voor niets wordt de methode vooral in de reclamewereld aangewend. Hoe herkenbaar mensen hierbij in beeld komen vraagt toch de nodige aandacht. De Raad voor de Journalistiek keurde op 11 december 2015 een nieuwe richtlijn goed over omgaan met minderjarigen in de media. Het Kinderrechtencommissariaat stelde een brochure samen met tips en tricks voor mediamakers. Voorzichtig omgaan met hoe en wie je in beeld brengt, stopt natuurlijk niet zomaar aan 18 jaar ...
De centrale boodschap van een reportage is ook van belang. In de Grooming-reportage van Koppen, bijvoorbeeld, wordt het risico-frame sterk benadrukt. Ze biedt een uitgelezen kans om niet alleen te praten met jongeren over online risicogedrag, maar ook over hoe dit thema wordt gerepresenteerd in de media, en wat daar de gevolgen van zijn. Een éénzijdige representatie met enkel meisjes als slachtoffer, bijvoorbeeld, kan aanleiding zijn om te spreken over de rol van de media in de beeldvorming over gender en seksualiteit.
Nieuw kwaliteitscriterium bij Mediawijs.be
Op basis van bovenstaande bedenkingen besliste Mediawijs.be om een nieuw kwaliteitscriterium toe te passen in het materiaal dat we maken en bekend maken. We zullen nagaan hoe een tool, media-item … de mensen erin aan bod brengt en vanuit welk frame het onderwerp besproken wordt. Sommige materialen zullen we daarom aanpassen, andere meer omkaderen en sommige zelfs weigeren.
- Zo pasten we ons lessenpakket over sociale netwerksites, Shut your facebook, aan met nieuwe suggesties om dat onderwerp aan te pakken.
- We verwijzen ook graag naar het lessenpakket van SPION. Daarin moeten jongeren als ‘detectives’ onderzoek voeren op een vals papieren profiel, waarop alle verschillende soorten risicovol materiaal te vinden zijn. Aan de hand van een nabespreking reflecteren jongeren vervolgens in een veilige klasomgeving over risicovol gedrag , zonder dat er iemand te kijk wordt gezet. Vooral die individuele reflectie en het gesprek achteraf zijn belangrijk.
- Op www.mediawijs.be/tools en www.mediawijs.be/mediabank vind je nog een hele lijst met materialen die je - met voldoende kritische zin - kunt gebruiken.
De informatie in dit artikel kwam mee tot stand op basis van onderstaande publicaties
- Vanderhoven, E., Schellens, T., & Valcke, M. (2015). How authentic should a learning context be? Using real and simulated profiles in an intervention about safety on social network sites. International Journal of Cyber Society and Education, 8(1), 1–18. http://doi.org/10.7903/ijcse.1200
- Vandoninck, S., d’ Haenens, L., & Segers, K. (2012). Coping and resilience: Children’s responses to online risks. In S. Livingstone, L. Haddon, & A. Görzig (Eds.), Children, risk and safety on the internet research and policy challenges in comparative perspective (pp. 205–218). Bristol: Policy Press.
- Luna, R., & Finkelhor, D. (1998). School based prevention programs: Lessons for child victimization prevention. Retreived from http://www.unh.edu/ccrc/pdf/CV30.pdf
- Nation, M., Crusto, C., Wandersman, A., Kumpfer, K. L., Seybolt, D., Morrissey-Kane, E., & Davino, K. (2003). What works in prevention. Principles of effective prevention programs. The American psychologist, 58(6-7), 449–456. doi:10.1037/0003-066X.58.6-7.449
- Vanderhoven, E., Schellens, T., Valcke, M. (2016). Decreasing risky behavior on social network sites: The impact of parental involvement in secondary education interventions. The Journal of Primary Prevention. doi: 10.1007/s10935-016-0420-0