Artikel

Surveillance, privacy en het publiek als koopwaar

Auteur(s): 
Pieter Verdegem - imec-mict-UGent

2013 zal het jaar ingaan als het moment waarop alles veranderde. Het is in juni 2013 dat Edward Joseph Snowden – als klokkenluider – documenten naar buiten bracht over hoe de NSA (National Security Agency) in de Verenigde Staten wereldwijd haar surveillance activiteiten organiseert. ‘Surveillance’ is sterk verbonden met het begrip ‘privacy’. Indien we privacy definiëren als de bescherming van onze persoonsgegevens, dan betekenen surveillance-activiteiten (meestal) een inbreuk op onze privacy. Onze persoonsgegevens worden te grabbel gegooid, maar misschien nog erger – en vandaar dat de onthullingen van Snowden zo’n grote impact hebben – ook ons doen en laten op het Internet wordt constant opgeslagen, opgevolgd en geanalyseerd.

Surveillance

Surveillance is afgeleid van het Franse woord ‘surveiller’ wat betekent ‘observeren’ of ‘het in de gaten houden’. Het is een paraplu-concept voor verschillende methoden, praktijken en technieken die betrekking hebben op het verzamelen, opslaan, controleren en distribueren van persoonlijke informatie van mensen, en hoe dit kan gebruikt worden om zo het gedrag van individuen en groepen te beïnvloeden.  Er bestaan twee soorten surveillance: ‘corporate surveillance’ verwijst naar private organisaties (bedrijven) die zich toespitsen op het monitoren van persoonlijke informatie en gedrag, terwijl ‘governmental surveillance’ betrekking heeft op dezelfde praktijken die worden uitgevoerd door overheidsdiensten. De onthullingen van Snowden hebben aangetoond dat beide vormen van surveillance sterk met elkaar verbonden zijn: de NSA heeft geavanceerde technieken ontwikkeld om de eigen burgers, maar ook bijvoorbeeld buitenlandse politieke leiders (denken we bijvoorbeeld aan de Duitse bondskanselier Merkel) af te luisteren. Daarnaast hebben grote Internet-spelers zoals Apple, Microsoft, Yahoo, Facebook en Google – al dan niet vrijwillig – informatie over hun gebruikers doorgespeeld aan de NSA, en dus ook de Amerikaanse overheid.  

Privacy

Er bestaan verschillende definities van privacy. Een eenvoudige definitie (cfr. supra) heeft betrekking op de bescherming van onze persoonsgegevens. Westin (1967, p. 7) stelde reeds in de jaren 1960 dat privacy ook gezien kan worden als een “claim of individuals, groups or institutions to determine for themselves when, how, and to what extent information about themselves is communicated to others”. Dit is dus een bredere invulling en maakt duidelijk dat privacy niet alleen betrekking heeft op onze persoonsgegevens as such, maar ook op welke informatie (inclusief informatie over ons gedrag) aan anderen wordt overgedragen. Die persoonsgegevens zijn dus belangrijk maar giganten van het nieuwe media-tijdperk zoals Facebook en Google zijn vooral geïnteresseerd in data over wie we zijn, met wie we verbonden zijn en wat we doen op de platformen die zij ons (gratis) aanbieden. Binnen deze context is de zogenaamde ‘privacy paradox’ een belangrijk gegeven: die paradox wijst op enerzijds de bezorgdheid die bestaat over het delen van informatie maar anderzijds ook de massieve toename in de hoeveelheid data die we delen.

Persoonlijke gegevens en gedrag online als koopwaar

Hoe kunnen we deze paradox verklaren? Waarom blijven we diensten gebruiken waarvan we weten dat onze persoonsgegevens, maar ook ons gedrag op deze diensten, het onderwerp zijn van surveillance-praktijken? Het antwoord is verbazend eenvoudig: de diensten zijn gratis en we zijn er enorm afhankelijk van (geworden). Facebook en Google zijn begonnen als projecten die ons toelaten om te communiceren met de mensen rondom ons of om onze informatiebehoeften te bevredigen. Naarmate deze diensten groeiden en meer gebruikers aantrokken, zijn investeerders op de kar gesprongen die de gigantische mogelijkheden verder wilden exploiteren. Ondanks dat Facebook en Google intussen beursgenoteerde bedrijven zijn, blijven hun diensten gratis. Maar is dit wel zo? Vroeger betaalden we geld voor een bepaald product of dienst. Nu betalen we met data over onszelf en ons gedrag. De Canadese communicatiewetenschapper Dallas Smythe spreekt in dit kader over de ‘audience commodity’. Als publiek, gebruikers van diensten, zijn wijzelf een koopwaar geworden; een koopwaar dat verkocht wordt aan adverteerders. Het verschil tussen traditionele media en nieuwe media is dat de gebruikers van sociale media een actief publiek zijn, dat zelf content produceert en interactie tussen gebruikers verzorgt. In andere woorden, de gebruikers van diensten zoals Facebook en Google creëren de waarde (gebruikswaarde), maar alleen de eigenaars van die platformen verdienen er geld mee en maken winst (ruilwaarde).

Is dit een probleem? En wat zijn mogelijke oplossingen?

Is het een probleem dat wij – de gebruikers van nieuwe media – zelf het koopwaar zijn geworden? Dat is een vraag die elk voor zich moet beantwoorden. Bedrijven als Facebook en Google maken winst doordat zij als eigenaars van de netwerken de aandacht en data van de gebruikers verkopen zonder ruilwaarde te laten terugvloeien naar de gebruikers. In zekere zin parasiteren ze dus op de gebruikers van hun diensten. Daarbij bestaan twee problemen: het gebrek aan transparantie en de macht van het netwerk. Ten eerste, het gebrek aan transparantie heeft te maken dat wij, gebruikers, geen zicht hebben op welke data precies verzameld worden en welke mechanismen (algoritmes) hiervoor gebruikt worden. Daar waar Facebook de slogan “we want to make the world open and connected” gebruikte als slagzin bij hun beursgang, bestaat er geen openheid over welke data aan welke partijen verkocht worden. Ten tweede, de macht van het netwerk is een probleem omdat het ons tegenhoudt om naar alternatieve, ‘privacy-vriendelijke’, diensten over te stappen. Want ja, er bestaan sociale netwerksites (als alternatief voor Facebook en Google+) die respect voor de privacy hoog in het vaandel voeren (het Diaspora-project is hier een mooi voorbeeld), net zoals er zoekmachines en e-maildiensten bestaan die gegevens niet systematisch bijhouden en verkopen aan adverteerders. Maar waarom zouden we overstappen naar deze alternatieven als al onze vrienden en kennissen (ons ‘netwerk’) zich nog steeds binnen Facebook bevinden? En waarom zouden we overstappen naar andere diensten als deze minder doeltreffend zijn voor het vinden van informatie, of minder gebruiksvriendelijk voor het communiceren met onze contacten?

De gebruikers begrijpen dat de infrastructuur om deze netwerken draaiende te houden geld kosten en tolereren dat de netwerkbeheerders winst maken, zolang de voordelen van het gebruik van deze platformen groter zijn dan de nadelen. In dat perspectief zijn de onthullingen van Snowden heel belangrijk. Tegen november 2013 heeft de Engelse krant The Guardian ongeveer één procent van de gelekte documenten van Snowden gepubliceerd, met daarbij de boodschap “the worst yet to come”. We kunnen alleen maar hopen dat meer onthullingen, ook van andere klokkenluiders van binnen de industrie, meer zaken naar boven zullen brengen over wat er met onze persoonsgegevens en gebruiksdata gebeurt. Dit zal de publieke opinie (eindelijk) meer bewust maken van de ernst van deze problematiek en misschien zal zij dan (massaal) ijveren voor verandering.

Lees meer over

Inhoud

This should be replaced by the table of contents