EU Kids Online - Hoe mediawijs zijn onze kinderen?
EU Kids Online:
Wie zijn we?
Met het EU Kids Online-onderzoek willen we meer inzicht krijgen in de online activiteiten, vaardigheden en ervaringen van kinderen en hun ouders, en hoe zij omgaan met zowel de positieve als negatieve kanten van het internet. Het EU Kids Online-onderzoek bestaat uit een netwerk van 25 Europese landen (zie onderstaande kaart) gecoördineerd door prof. dr. Sonia Livingstone van de London School of Economics and Political Science. Het nationale team van elk deelnemend land levert de nodige analyses en rapporteringen aan, en zorgt er eveneens voor dat de bevindingen van het EU Kids Online-onderzoeksteam doorstromen naar de nationale/regionale beleidsmakers en organisaties die de brug slaan naar o.m. ouders en leraren.

Wie is het Belgische EU Kids Online-team?
- Leen d’Haenens, Instituut voor Mediastudies, KU Leuven (coördinator)
- Sofie Vandoninck, Instituut voor Mediastudies, KU Leuven
- Verónica Donoso, Interdisciplinary Centre for Law and ICT, KU Leuven-iMinds
- Katia Segers, CEMESO, Vrije Universiteit Brussel
- Joke Bauwens, CEMESO, Vrije Universiteit Brussel
Het EU Kids Online-netwerk is actief sinds 2006. Momenteel loopt de derde fase van het onderzoek.
|
EU Kids Online I 2006-2009 |
|
|---|---|
|
EU Kids Online II 2009-2011 |
|
|
EU Kids Online III 2011-2014 |
|
Mediawijsheid in het EU Kids Online-onderzoek
Mediawijsheid wordt binnen het EU Kids Online-onderzoek ruim geïnterpreteerd. Ten eerste heeft het te maken met de waaier aan online activiteiten die kinderen ontplooien; kinderen die de educatieve, entertainende en creatieve mogelijkheden van het internet meer benutten kunnen we beschouwen als meer mediawijs. De kijk op mediawijsheid beperkt zich niet tot de zogenaamde ‘basisactiviteiten’ zoals iets opzoeken voor school, maar gaat de uitdaging aan om ook de meer complexe en creatieve mogelijkheden van het internet te ontdekken. Voorbeelden zijn een blog bijhouden, filmpjes maken en delen, actief bijdragen aan een forum, burgerparticipatie via sociale netwerksites, etc.
Ten tweede verwijst mediawijsheid naar de meer ‘technische’ kennis en vaardigheden. In de EU Kids Online-survey werden acht digitale vaardigheden gemeten. Een aantal van deze vaardigheden liggen op het terrein van de zogenaamde instrumentele kennis; dit wil zeggen louter technische acties, of ‘knoppenkennis’. Daarnaast werd ook gepeild naar de zogenaamde informatievaardigheden, dit wil zeggen in welke mate jongeren kritisch omgaan met online informatie.
Tot slot kunnen we mediawijsheid in verband brengen met online weerbaarheid. Jongeren komen onvermijdelijk met online risico’s in contact, maar ze reageren daar heel verschillend op. Jongeren die in staat zijn om op een adequate manier met deze risico’s om te gaan, die bepaalde strategieën hanteren om risico’s te vermijden, en die kiezen voor een probleemoplossende aanpak als het misgaat, kunnen we daarom ‘mediawijs’ noemen.
Hoe mediawijs zijn onze kinderen?
In de zomer van 2010 werd er een survey afgenomen bij 25 000 kinderen (9-16 jaar) en hun ouders in 25 Europese landen. In totaal namen er 1 005 Belgische kinderen deel aan de EU Kids Online-survey, waarvan 561 Nederlandstalige kinderen [1]. In het najaar van 2012 werd er een follow-up survey afgenomen bij 2046 Vlaamse jongeren van het vijfde leerjaar tot en met het vierde secundair. Deze survey focust zich op de ontwikkeling van online weerbaarheid en coping-strategieën bij kwetsbare jongeren.
In 2010 was het internet voor de Belgische jongeren in de eerste plaats een bron van entertainment en een hulpmiddel bij het huiswerk. Communicatietoepassingen zoals instant messaging, e-mail en sociale netwerksites spelen ook een belangrijke rol, zeker bij de iets oudere leeftijdsgroepen. Slechts een minderheid van de jongeren weet de mogelijkheden van het internet ten volle te benutten, en houdt zich ook bezig met meer complexe toepassingen zoals berichten op een forum posten, een blog bijhouden of bestanden uitwisselen.
Welke verschillen zijn er tussen België en de andere Europese landen?
In vergelijking met de rest van Europa genieten in België de toepassingen gericht op communicatie en entertainment iets meer populariteit. Belgische kinderen scoren in vergelijking met hun leeftijdsgenoten uit de rest van Europa dan weer iets lager op informatief en educatief internetgebruik; we denken hierbij aan internetgebruik voor huiswerk en online nieuws volgen.
Wat is er veranderd tussen 2010 en 2012?
Twee jaar later, in 2012, zijn er in deze gebruikstrends geen noemenswaardige veranderingen gekomen. Quasi alle jongeren gaan op het internet om YouTube-filmpjes te bekijken, en (vooral in het secundair onderwijs) voor huiswerk. Opnieuw zijn het de oudere leeftijdsgroepen die ook massaal chatten en berichten uitwisselen, vooral via sociale netwerksites. Toepassingen die meer inspanning of meer kennis vragen blijven achterop hinken, zoals bestanden downloaden, webcammen, online nieuws volgen en bloggen. Jongeren zijn massaal aanwezig op sociale netwerksites, en hebben een inhaalbeweging gemaakt als het gaat om interactieve activiteiten die vaak gekoppeld zijn aan sociale netwerksites zoals berichten posten en foto’s of video’s delen met elkaar. Maar toch blijft een deel van de SNS-gebruikers eerder passief, en benutten ze de mogelijkheden die meer inspanning en inbreng vragen (nog) niet. Initiatieven die jongeren motiveren om op een positieve manier de meer creatieve en interactieve mogelijkheden van het internet te benutten verdienen dus zeker extra ondersteuning.

Welke digitale vaardigheden beheersen Belgische kinderen?
In beide surveys (2010 en 2012) werd aan de kinderen gevraagd of ze de volgende acht digitale vaardigheden beheersen:
- Instellingen (van computer/browser) veranderen
- Website toevoegen aan ‘favorieten’/bladwijzer maken
- Ongewenste reclame/spam blokkeren
- Browsergeschiedenis wissen
- Privacy-instellingen aanpassen
- Ongewenste contactpersoon blokkeren
- Informatie opzoeken/vinden over veilig internet
- Websites vergelijken/informatie controleren

Gemiddeld kunnen de Belgische EU Kids Online-respondenten (survey 2010) slechts 3,4 van deze 8 taken uitvoeren. Bij de Vlaamse vervolgstudie in 2012 steeg dit licht, tot 4/8 [2]. Ondanks deze voorzichtige vooruitgang blijft het een laag cijfer. Zeker in de basisschool zijn de scores erg laag; gemiddeld kunnen de kinderen van het vijfde en zesde leerjaar maar 2,5 van deze 8 taken uitvoeren. Toch gaat de helft van deze lagereschoolkinderen dagelijks online, en heeft 49% een account op een sociale netwerksite. Opvallend is dat er in 2012 beduidend lager wordt gescoord op de informatievaardigheden; minder dan de helft van de Vlaamse jongeren vindt van zichzelf dat hij/zij goed in staat is om informatie op verschillende websites te vergelijken en te controleren, en om informatie over veilig internet op te zoeken en te vinden. Voor de meeste instrumentele vaardigheden gaat het (licht) in stijgende lijn, behalve voor het blokkeren van spam en ongewenste contactpersonen. Dit zou erop kunnen wijzen dat de platformen complexer zijn geworden, en dat het de (jonge) gebruikers steeds moeilijker gemaakt wordt om ongewenste boodschappen en contactpersoon te blokkeren [3].
Online risico’s
Met welke risico’s worden Belgische kinderen geconfronteerd?

Kinderen en jongeren hebben het vaakst te maken met seksuele risico’s. Het valt meteen op dat de cijfers in 2012 een stuk hoger liggen. Wellicht heeft dit voor een deel te maken met de manier van vraagstelling, en zijn kinderen mogelijk sneller geneigd om dit toe te geven in een schriftelijke vragenlijst dan in een face-to-face interview met een volwassene. De vragen over sexting werden in de EU Kids Online-survey enkel gesteld aan de +11-jarigen, en in de follow-up survey enkel aan de +12-jarigen. Dit verklaart ook (een deel) van de sterke stijging. Iets meer jongeren zetten in 2012 de stap naar een ontmoeting met iemand die ze enkel van het internet kennen, al gaat het bijna altijd om een ontmoeting met leeftijdsgenoten. Cyberpesten komt het minst vaak voor, maar heeft van alle online risico’s wel veruit de meest negatieve impact.
Risico’s en schade zijn geen synoniemen
Heel wat kinderen en jongeren krijgen vroeg of laat te maken met online risico’s, maar in de meeste gevallen is er geen sprake van ‘schade’, d.w.z. een slecht gevoel bij wat er gebeurd is. Als er toch sprake is van negatieve emoties zoals een vervelend, ongemakkelijk of pijnlijk gevoel, kan dit een indicator zijn voor een lager niveau van online weerbaarheid. Cyberpesten is het meest schadelijke online risico, en brengt voor het grootste deel van de slachtoffers negatieve gevoelens met zich mee, ongeacht leeftijd en geslacht. Voor online risico’s zoals blootstelling aan seksuele beelden, uitwisselen van seksueel getinte boodschappen en ontmoetingen met onbekenden ligt het aantal kinderen dat er werkelijk ‘schade’ aan overhoudt een stuk lager. Toch blijft een deel van de jongeren aangeven dat ze dit ‘heel vervelend’ vonden (zie grafiek 4). Vooral meisjes, jongere kinderen en kinderen met psychologische problemen zijn hier meer vatbaar voor. Voor oudere kinderen en jongens zien we soms het omgekeerde; zij ervaren seksuele beelden of afspraakjes met onbekenden dan eerder als iets positiefs.
In het Vlaamse vervolgonderzoek geven opvallend meer jongeren aan dat ze na een slechte ervaring met een online risico, er een behoorlijk vervelend tot heel vervelend gevoel aan hebben overgehouden. Ook hier speelt de wijze van bevraging mogelijk een rol, en zijn kinderen in een schriftelijke survey meer open over hun negatieve gevoelens.

Beleidsaanbevelingen vanuit EU Kids Online
- Kinderen hebben recht op bescherming en een veilige online omgeving, met respect voor de online veiligheid en rechten van andere (jonge) internetgebruikers.
- Meer aandacht voor online risico’s en veiligheid bij de jongere leeftijdsgroepen, ook in de lagere school en zelfs vanaf de kleuterschool.
- Ondersteuning op school is nodig voor kinderen die niet spontaan de verschillende digitale vaardigheden verwerven, en blijven hangen in een beperkt (basis)internetgebruik.
- De school is een uiterst belangrijke omgeving om digitale vaardigheden te verwerven, maar leerkrachten moeten daarbij voldoende ondersteund worden.
- Investeren in de ontwikkeling van positieve/leerrijke online inhouden in de eigen taal, in het bijzonder voor de jongste leeftijdsgroepen.
- Initiatieven gericht op bewustmaking van kinderen en ouders moeten up-to-date zijn, op een evenwichtige manier ingaan op de verschillende online risico’s, en vooral toegespitst zijn op de meest kwetsbare groepen.
- Ondersteuning bij (negatieve) ervaringen met online seksuele risico’s moeten in de eerste plaats gericht zijn op de groepen die er het vaakst een slechte ervaring aan over houden.
- Acties tegen pesten moeten er rekening mee houden dat cyberpesten vaak samen gaat met klassiek pesten, en dat slachtoffers ook daders kunnen worden, en vice versa.
- Ouders moeten er zich van bewust zijn dat het internet voor veel jongeren een bron van nieuwe sociale contacten is, en dat een ontmoeting met onbekende leeftijdsgenoten een positieve ervaring kan zijn. De kans op een slechte ervaring bij een ontmoeting met een onbekende is klein, maar de gevolgen ervan kunnen ernstig zijn.
- Online risico’s evolueren, en de nieuwe risico’s lijken vooral samen te hangen met contact tussen leeftijdsgenoten en user-generated content.
Meer lezen?
d’Haenens, L. & Vandoninck, S. (reds.) (2012). Kids Online: vaardigheden, kansen en risico’s van kinderen en jongeren op het internet. Gent: Academia Press.
[1] Kinderen woonachtig in het Vlaams gewest.
[2] EU Kids Online: twee antwoordmogelijkheden (ja/nee). Vlaamse follow-up survey: drie antwoordmogelijkheden (ik kan dit goed, ik kan dit een beetje, ik kan dit niet). Dit resultaat heeft betrekking op de kinderen die aangeven de vaardigheid ‘goed’ te beheersen.
[3] Het valt niet uit te sluiten dat het verschil in antwoordmogelijkheden een invloed heeft, dus de vergelijking van beide survey-resultaten moet met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden.
